Tsjêbbe Hettinga was een Fries dichter en vertaler. Hij werd vooral bekend door de voordracht van zijn poëzie en gold als een van de meest beeldbepalende Friese dichters.

Levensloop

Jeugd
Tsjêbbe Hettinga werd geboren op 15 januari 1949 in Burgwerd (Fries: Burchwert), een dorp in de Greidhoek op enkele kilometers van Bolsward.  Hij was de tweede in een katholiek boerengezin met zes kinderen. Zijn vader had een grote liefde voor paarden en zat in de paardenhandel. Hij was een man van taal, communicatief en bloemrijk. In Pieter Verhoeffs documentaire Yn dat sykjen sûnder finen (‘In dat zoeken zonder vinden’) uit 2006 vertelt Tsjêbbe Hettinga dat hij zijn plezier in taal en zijn taalgevoel van zijn vader had geërfd. Hij had echter geen hart voor het praktische boerenwerk, hoewel hij wel hand- en spandiensten moest verrichten in het familiebedrijf. Tijdens zijn jeugd nam hij het landschap rond Burgwerd diep in zich op, zodat de ruimtelijkheid een wezenlijk onderdeel van hemzelf werd, zoals hij het in de documentaire verwoordde. In algemene zin merkte hij op dat hij een heel fijne jeugd had gehad.

Basis voor dichterschap in het Fries
De dorpsgemeenschap van Burgwerd was bijna volledig Friestalig. Echo’s van het Nederlands kwamen slechts binnen via de radio of uit de mond van een enkele functionaris van kerk of staat. Dit gegeven is cruciaal voor Hettinga’s Fries dichterschap. In een interview voor de Belgische vrt in 2010 legde hij uit waarom hij bij het Fries was gebleven: ‘Het is zo – moet ik tot mijn schaamte bekennen – dat ik pas heel laat Nederlands heb geleerd. De taal wordt in je kindertijd neergelegd, en als daar na vele jaren pas een andere taal bij komt, wordt die je nooit zo eigen dat je je diepste gevoelens daarin goed kwijt kunt.’

Kostschool en ulo
Na zijn lagere schooltijd zat Tsjêbbe een jaar op de kostschool Huize St. Radboud in Medemblik. Zijn vader had op dezelfde school de ulo gevolgd. Tsjêbbe maakte zijn ulo af in Bolsward. Hij deed het goed op school, maar huiswerk maken vond hij onnodig. Liever besteedde hij zijn tijd aan hardlopen en schaatsen. Hij maakte deel uit van de Friese jeugdselectie en was een talentvol schaatser.
Bij het fietsen naar de schaatstraining in de donkere wintermaanden kreeg hij last van wat aanvankelijk nachtblindheid leek te zijn. Hij monteerde een extra lamp op het stuur van zijn fiets om de berm bij te lichten. Toen na een aantal jaren zijn zicht ook overdag achteruitging, werd na uitgebreid onderzoek vastgesteld dat hij leed aan een erfelijke degeneratieziekte van het netvlies. Door deze oogkwaal moest hij stoppen met het wedstrijdschaatsen.

Kweekschool oftewel pedagogische academie
In 1967 ging hij naar de christelijke kweekschool in Sneek. Het jaar daarna kwam hij in de redactie van de schoolkrant Jabberwocky, waarin ook zijn eerste gedichten werden gepubliceerd, meteen in het Fries. Hij wilde deze gedichten later overigens niet als zijn literair debuut erkennen. Op school kon hij zich moeilijk voegen naar het systeem van regel en orde, en aan het einde van de tweede klas werd hij van school gestuurd. Daarom ging hij na de zomer naar de pedagogische academie Mgr. Hoogveld in Hengelo. Aanvankelijk woonde hij op kamers bij een oom en tante in Enschede, later had hij een kamer in Hengelo. Oud-klasgenoten omschrijven hem als een opvallende verschijning en een ludieke rebel. Het was de tijd van de ‘democratisering’ van het onderwijs. Er kwam een nieuwe schoolkrant, Scherzo en Hettinga werd lid van de ‘redaksie’, net als eerder in Sneek. Met een bevriend redactielid deelde hij zijn interesse in literatuur. Ze lazen samen Nescio, die hij erg bewonderde, en werk van Dylan Thomas.

Terug naar Burgwerd
Na zijn moeders onverwacht overlijden in oktober 1971 keerde hij terug naar Fryslân en maakte de PA af in Sneek. Toen hij in 1972 zijn diploma had gehaald werd him duidelijk dat hij geen loopbaan in het onderwijs zou krijgen. Zijn oogziekte beroofde hem steeds meer van zijn gezichtsvermogen. Hij was daarin hard voor zichzelf en wilde zoveel mogelijk ‘op dezelfde voet verdergaan’, zoals in ‘beslút’, een van zijn eerste gedichten, staat aangegeven.

Studietijd
In de zomer van 1974 kreeg Hettinga een baan als opnametechnicus bij de blindenbibliotheek in Groningen, waar hij ook ging wonen. Hettinga had er overigens een hekel aan om ‘blind’ genoemd te worden. Hij zei consequent ‘ik ha minne eagen’ (‘ik heb slechte ogen’). Drie jaar later begon hij aan de studie Nederlands. Hij verzekerde zich van de steun van medestudenten met wie hij samen de stof kon doornemen, wat hij ook al deed op de PA in Hengelo, en hij organiseerde hulp via advertenties in de Gezinsbode: ‘slechtziende student Nederlands vraagt mensen die voor hem studieboeken en bellettrie willen inspreken op cassette’. Het verhaal gaat dat hij de ingesproken cassettebandjes op grotere snelheid afspeelde en de op hoger toon en versneld uitgesproken tekst toch nog kon volgen. Hoewel zijn gezichtsvermogen langzaam achteruitging, lukte het hem toch om ook met behulp van een grote leesloep tekst tot zich te nemen. Nadat hij in 1982 zijn kandidaatsexamen had gehaald ging hij verder met een doctoraalstudie Fries die hij in 1986 afrondde.

Reislust
Hettinga heeft op vele plekken ‘de lucht opgesnoven en de kleuren van het landschap gezien’. Op zijn zestiende liftte hij al naar het buitenland. In de jaren zeventig maakte hij met een vriend of vriendin vakantiereizen naar onder andere Vlaanderen, Wales en Ierland, Scandinavë en de oostkust van de VS. Eilanden hadden zijn voorliefde – Vlieland, Curaçao, maar ook het Griekse Zakynthos, waar hij meermalen verbleef, later ook met partner en kinderen. Eén keer was hij er voor langere tijd met een reisbeurs van het Fonds voor de Letteren. Hij verbond reizen met zoeken, al kon hij niet gemakkelijk verwoorden wat hij zocht. Het ging hem ook om de ontmoeting met mensen die zijn fantasie prikkelden. Hij herkende zijn levensgevoel in de poëzie van Slauerhoff, van wie hij gedichten als ‘Dit Eiland’, ‘Het Boegbeeld: de Ziel’ en ‘De Schalmei’ uit zijn hoofd kende.

Gesetteld in Leeuwarden
Intussen was hij in februari 1982 verhuisd naar Leeuwarden, waar hij zijn leven als dichter-student-bohémien voortzette. Hij had een sterke afkeer van een levenspatroon van het type ‘huisje-boompje-beestje’ zoals hij dat bij vrienden waarnam. Ook kerk en geloof waren taboe. Terwijl leeftijdsgenoten met een vergelijkbare achtergrond geruisloos seculariseerden, was zijn breuk radicaal en zonder enige relativering.
In 1985 leerde hij zijn partner Tsjikke Hitman kennen bij het schaatsen, toen ze allebei zaten uit te puffen in een café in Aldtsjerk. Ze gingen samenwonen op een etage aan de Voorstreek. Het huis met de grote ronde tafel in de woonkamer werd een zoete inval en een middelpunt van hun sociale leven. Ze kregen een zoon en een dochter en verhuisden in 2003 naar een eigen huis aan de rand van de binnenstad met een aparte werkkamer annex studio voor Tsjêbbe.

Overlijden van partner
In november 2011 overleed Tsjikke Hitman aan kanker na een ziekbed van een paar maanden. Op de dag na haar crematie stond een optreden van Hettinga gepland, en hij annuleerde niet. Als het om zijn werk ging, was ook nu het besluit uit het begin van zijn dichterschap in 1970 van kracht: ‘Ik ga op dezelfde voet verder.’ Hoe hij zich voelde onder het verlies deelde hij nauwelijks met anderen. In de zomer van 2012 ging hij zoals gebruikelijk naar de camping op Vlieland, alleen, maar wel met vrienden in zijn nabijheid.

Laatste jaar
Toen Tsjikke Hitman ziek was annuleerde Hettinga wel een optreden dat hij samen met de band Breed Freed in Wijnaldum (Winaam) zou geven. Ruim een jaar later, op 18 november 2012, voerde het gezelschap de afgelaste voorstelling alsnog op. Na afloop voelde Hettinga zich erg vermoeid en werd het duidelijk dat hij ziek was. Eind december volgde de diagnose: de ziekte van Kahler. Aanvankelijk leek de medische behandeling in het ziekenhuis perspectief te bieden. Hettinga was optimistisch: ‘Ik geloof dat ik mijn tent maar niet te lang op deze camping moet opslaan’, was zijn commentaar. Hij hoopte zelfs in de herstelperiode tussen de chemokuren door te kunnen optreden op een poëziefestival in Nicaragua, maar die hoop bleek ijdel. Tsjêbbe Hettinga overleed op 7 maart 2013.  Na zijn dood werd uit de vele reacties duidelijk hoe gewaardeerd en geliefd hij was, hoeveel weerklank hij overal had gevonden, hoe ver over de wereld zijn stem had gereikt.

 

Dichterschap

Begin dichterschap
In april 1970 werden twee korte gedichten van Hettinga uitgezonden via de Friese gedichtentelefoonlijn Operaesje Fers. Kort daarna verschenen ze in druk in het Fries-literair tijdschrift Trotwaer. Gezien zijn latere carrière is het tekenend dat Hettinga’s literair debuut de vorm had van een voordracht en niet van een schriftelijke publicatie. De jaren daarop won hij een aantal literaire prijzen en verschenen zijn gedichten in verschillende Fries-literaire tijdschriften. Hij maakte langzaam naam door optredens op dichtersavonden of bij andere gelegenheden. In de periode 1973-1975 kwamen ook zijn eerste drie bundels uit. Een essentiële inbreng leverde zijn oud-schoolgenoot Jelle Kaspersma, die in 1967 een klas boven hem zat op de kweekschool in Sneek. Hij verzorgde de opvallende illustraties en droeg aan een van de bundels ook gedichten bij. Uit Hettinga’s publicaties in die jaren valt op te maken dat hij al vanaf het begin, naast het compactere werk dat kenmerkend is voor die tijd, ook breder opgezette gedichten schreef.

Redactielid Hjir
Literair tijdschrift Hjir was in 1972 opgericht. In de redactie verzamelde zich een groep jonge schrijvers en dichters die in hun werk het volle leven wilden laten klinken. Ze waren niet gericht op literaire analyse of polemiek – dat deed concurrent Trotwaer wel. Het beleid van de redactie was om zo veel mogelijk jong talent aan zich te binden en waar mogelijk op termijn ook in de redactie op te nemen. Hettinga was redactielid van 1975-1990. De overige leden zorgden ervoor dat alle te behandelen kopij van tevoren voor hem werd ingesproken op cassette. Vanaf 1975 verscheen zijn werk alleen maar in Hjir. Na 1990 bekoelde Hettinga’s contact met zijn literaire collega’s en hield hij zich nogal afzijdig van de interne ontwikkelingen in de Fries-literaire wereld. Hij gaf in later jaren wel workshops en verzorgde cursussen creatief schrijven voor Tresoar.

Dichterlijk talent
In 1981 verscheen Hettinga’s vierde bundel Tusken de bedriuwen troch is âlderdom. Het was een meer ambitieuze uitgave dan de vorige drie, die binnen de kring van Hjir de statuur van zijn dichterlijk talent bevestigde. De critici waren sterk verdeeld en worstelden met zijn ongebruikelijk poëtisch register. Tiny Mulder kon in het Friesch Dagblad na veel herlezing de ‘weidse pracht’ ervan wel waarderen, maar Durk van der Ploeg zag in maandblad De Strikel slechts een ‘poëtaster’ die alles overtrof in gekunsteldheid en duisterheid.

‘Koning Tsjêbbe’
Na elf jaar slijpen en rijpen kwam Hettinga in 1992 met Under seefûgels De kust, de bundel waarin hij zijn definitieve vorm vond. De ontvangst was uiteenlopend maar positiever dan bij de voorgaande bundel. Tjitte Piebenga (Leeuwarder Courant) kopte – eerder wanhopig dan afkeurend – ‘Wêr hat dy Hettinga it oer?’, maar Eppie Dam was in Frysk en Frij vol bewondering over het werk van ‘koning Tsjêbbe’. Hylke Tromp concludeerde in zijn bespreking voor Omrop Fryslân dat Hettinga’s poëzie ‘onbegrijpelijk mooi’ was. De in Fryslân soms gehoorde opmerking dat Hettinga in eigen provincie pas waardering kreeg na zijn succes over de grens is onjuist. Misschien moet de stelling worden omgedraaid: juist omdat er in de Fries-literaire kringen mensen waren die Hettinga’s kwaliteiten herkenden, kreeg hij de kans zijn wieken verder uit te slaan.

Optredens
Vanaf het begin gaf Hettinga optredens op poëzieavonden en bij grotere evenementen als het Frysk Festival, de Friese schrijverstoernee ‘Skipperslatyn’ in 1985 en het Fries straatfestival in Leeuwarden, tweede helft van de jaren tachtig. Eén keer was zijn podium tijdens dat festival een drijvende ponton in de gracht van de Kelders. Hij droeg zijn vertaling voor van ‘The Light of the World’ van de Caribische dichter Derek Walcott, een beeldend gedicht met Bob Marley op de achtergrond over een busrit op het eiland Saint Lucia – een belevenis voor de tweehonderd mensen die het meemaakten.

Naar de Frankfurter Buchmesse
Nederland stond in oktober 1993 als ‘Schwerpunktland’ centraal op de Frankfurter Buchmesse. De organiserende stichting wilde tijdens de Buchmesse ook enige aandacht aan de Friese literatuur schenken. Met steun van de provincie Fryslân werd er ruimte gemaakt voor het optreden van een Friese dichter. Organisator Bouke Oldenhof koos mede op advies van schrijver Kees ’t Hart voor Hettinga en hield daaraan vast, ondanks weerstand binnen de Friese schrijverswereld. Hettinga was zich vanaf het begin bewust van het belangrijke podium dat hem werd geboden en de publiciteit die dat zou opleveren. Hij wilde harde afspraken met Oldenhof dat hij bij interviews alleen over zijn eigen werk en de Friese literatuur zou spreken en dat zijn privéleven erbuiten zou blijven.

Indrukwekkend optreden
‘Wie is de 44-jarige Friese dichter Tsjêbbe Hettinga die woensdag deelneemt aan het Nederlands-Vlaamse openingsprogramma van de Frankfurter Buchmesse, naast bekende auteurs als Hugo Claus, Hella Haasse, Harry Mulisch en Cees Nooteboom?’ vroeg Reinjan Mulder zich af in de nrc van maandag 4 oktober 1993. Het antwoord kwam twee dagen later met een indrukwekkend optreden waar Hettinga minstens evenveel indruk maakte als zijn randstedelijke collega’s.
Tijdens zijn Frankfurter avontuur leerde Hettinga dichter en vertaler Benno Barnard kennen. Op diens initiatief ontstond er een vertaalsamenwerking die tot Hettinga’s dood zou voortduren. Hettinga verklaarde later dat hij het als een groot geluk zag dat hij Benno Barnard had getroffen, omdat die zijn ruwe vertalingen kon omvormen tot een Nederlands gedicht.

Op de nationale podia
Twee jaar later volgden optredens op de belangrijkste poëziepodia van Nederland. ‘Ademloos luistert het uitgedund publiek van de Nacht van de Poëzie in Vredenburg in Utrecht naar de bijna-blinde Fries die recht uit zijn hart zijn epos ‘Dat blauwe skaden’ over de zaal laat donderen. Achter zijn rug rolt een vertaling voorbij, maar telkens weer verglijdt de aandacht van de meelezers naar die donderende stem in dat lange dunne lijf, die woorden spreekt die klinken alsof ze ouder zijn dan de tijd.’ (Michel Maas in de Volkskrant). In juni 1995 volgde een vergelijkbaar optreden op Poetry International in Rotterdam.

Bundel Vreemde kusten / Frjemde kusten
Ook in 1995 verscheen bij uitgeverij Atlas in een oplage van 2500 exemplaren de bundel Vreemde kusten / Frjemde kusten, met een cd erbij. Hettinga bedong bij uitgever Emile Brugman dat hij de vrije hand zou hebben over de vormgeving, die hij verzorgde in samenwerking met zijn muziekvriend Menno Samplonius. Het boek werd zeer gunstig onthaald. Poëzierecensent Guus Middag van de nrc schreef dat hij tijdens het afspelen van de cd bij de bundel al na twee regels – ‘Oan swarte stielkabels hawwe de bokken/ de nacht boppe see en haven úttakele’, zes seconden tekst – helemaal verkocht was: ‘Mij was overkomen wat veel bezoekers van poëzieavonden moet zijn overkomen: overrompeling door de voordracht van Hettinga.’

Performer
Hettinga genoot ervan zijn poëzie voor te dragen. Hij was een echte performer, zelfverzekerd, zonder een zweem van narcisme of publieksbehagerij. Zijn sonore stem, zijn zo nu en dan eigenzinnige intonatie en zijn uitermate bewuste articulatie van het Fries, met al die korte en lange klinkers en tweeklanken zoals in ‘mei poaiez-oane-pompm dyte trjinn eazje’ uit de tweede strofe van ‘Frjemde kusten’ , maakten zijn voordracht uniek. Wie hem niet verstond, genoot van de muziek van de taal die onder de betekenis van de woorden ligt. De teksten zijn niet altijd gemakkelijk te bevatten, zeker niet in één keer, en dat wist Hettinga zelf maar al te goed. Soms gaf hij zijn publiek het advies niet alles van zijn voordracht te willen begrijpen, maar zich over te geven aan de muziek van de taal en de beelden die hij opriep, een aansporing die ook moedertaalsprekers gold. Bijna al Hettinga’s poëzie vanaf 1995 werd behalve in tekst ook uitgebracht op cd. Dat benadrukt nog eens het belang van de voordracht als belangrijk bestanddeel van zijn literair kunstenaarschap.

Ik geef een haal uit het leven
Toen presentatrice Hanneke Groenteman van het kunstprogramma De Plantage Hettinga in een interview vroeg wat hij met zijn poëzie wilde zeggen, was zijn antwoord kortweg ‘niets’. Aan documentairemaker Geart de Vries gaf hij uitgebreider antwoord. ‘Ik houd van poëzie waar verbeelding in zit, waar met klank wordt gewerkt, waar een stuwend ritme onder ligt. Het gaat mij om de evocatie, om het oproepen. Een tekst moet sfeer hebben. Die sfeer kun je bij de mensen ook weer oproepen. Ik wil geen analyse geven wat leven – in de breedste zin van het woord – is, ik laat het leven zien, ik jou in fyk út it libben (“ik geef een haal uit het leven”)’.

Verder over de grens
Na 1995 volgden meer optredens op festivals in het buitenland, onder andere in Brussel, Barcelona, Berlijn, Londen, Vancouver en Portland. In juni 2006 vroeg Henk Pröpper, directeur van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, tijdens een werkbezoek aan Fryslân terloops aan Hettinga of hij weleens van het festival in Medellín in Colombia had gehoord. ‘Daar wil ik wel heen!’ was zijn resolute antwoord. Zo werd besloten. Hettinga ging het jaar daarop naar Zuid-Amerika voor een optreden op het Festival Internacional de Poesia de Medellín, een poëziefestival met wereldfaam. Zijn voordracht van ‘De krûk’ is achteraf beschouwd misschien wel zijn meest indrukwekkende ooit.

Griekse bundel
Eind 2000 verscheen in een sober azuurblauw stofomslag de ‘Griekse’ bundel Fan oer see en fierder, die drie jaar later tweetalig werd uitgegeven als Platina de zee. Hettinga verwerkte er de ervaringen en verhalen in die hij tijdens zijn bezoeken aan Zakynthos had opgedaan. Voor deze bundel kreeg hij in 2001 de Gysbert Japicxpriis, de grote literaire prijs van de provincie Fryslân. Bij de prijsuitreiking in het historische stadhuis van Bolsward, een half uur lopen van zijn geboorteplek, droeg hij ‘It faderpaard’ voor, geschreven als hommage aan zijn vader.

Bundel Equinox
In 2009 volgde de bundel Equinox, diverser van inhoud dan de vorige. De gedichten uit de afdeling ‘Twa kontininten’ waren een jaar eerder al opgenomen in Fryslân revisited, een boek met foto’s van Fryslân van de geëmigreerde fotograaf Andries Deinum uit Workum, gemaakt in 1946. Het initiatief tot de uitgave kwam van Henk Deinum, neef van de fotograaf en vriend van Hettinga, die hem geregeld op zijn buitenlandse reizen vergezelde. Hij had met Hettinga over alle foto’s gepraat en de locaties met hem bezocht. De dichter schreef tien sonnetten bij de foto’s.
Hettinga’s statuur was bij het verschijnen van Equinox dusdanig groot geworden dat de Volkskrant een vijfsterrenrecensie van Piet Gerbrandy plaatste terwijl er nog helemaal geen Nederlandse vertaling op de markt was (die kwam pas met de tweetalige versie).

Bundel bij Gedichtendag 2010
Waardering en erkenning waren er ook in 2010 toen Hettinga’s kleine tweetalige bundel Aan schor en Stad Niks voorbij – Oan leech en Stêd Niks foarby verscheen als Nationale Gedichtendagbundel. Janita Monna in Trouw: ‘Nadat in eerdere jaren grote Nederlandstalige dichters als Judith Herzberg, Hugo Claus en Gerrit Kouwenaar de eer te beurt viel, is de keuze voor Tsjêbbe Hettinga als auteur voor de Gedichtendagbundel opvallend en gewaagd. En niet alleen omdat Hettinga in het Fries schrijft. Het lezen van zijn beeldende epische poëzie, waarin de zinnen worden voortgestuwd door klank en ritme, vergt een onalledaagse concentratie (…). Maar wie Hettinga ooit hoorde voordragen, is voorgoed betoverd door de zangerige toon waarmee de nagenoeg blinde dichter zijn gedichten declameert. Niet voor niets geniet hij wereldfaam.’

‘Het gaat om mijn poëzie, niet om mijn persoon’
Pieter Verhoeff maakte in 2006 een documentaire over Hettinga. Hij vroeg de dichter hoe diens dramatische levenservaringen en zijn slechtziendheid doorwerkten in zijn werk. ‘Natuurlijk neem je die dingen mee,’ was het antwoord, ‘maar het heeft alleen zin erover te praten in zoverre het onderdeel is van mijn werk.’ Te gemakkelijk relaties leggen tussen tekst en biografie bestempelde Hettinga als ‘hineininterpretieren’ en ‘overal spoken ontwaren’. Hij wilde niet dat zijn persoonlijke situatie zou worden versmald tot een ‘aberratie’, een reden om te zeggen ‘wat is dat erg’. ‘Ieder mens ís een zak vol met mislukkingen’, daarin was hij niet bijzonder, vond hij.

Regie houden over de beeldvorming
In zijn contacten met de media wilde Hettinga zelf de regie in handen houden. Meer dan eens weigerde hij een interview als bleek dat de journalist in kwestie zich niet goed had voorbereid. Een tekenende anekdote speelde op Poetry International in Rotterdam in 2001. De Leeuwarder Courant had een plaatselijke fotograaf opdracht gegeven een foto te maken van Hettinga’s optreden. De man kwam echter net te laat. Hettinga stond in een halflege zaal na te praten met een aantal mensen. De fotograaf vroeg of hij nog even op het podium wilde gaan staan voor de foto. Daar kwam niets van in. ‘Ik doe mijn werk goed, doe jij dat ook.’ Dat de ‘Leeuwarder’ daardoor geen aandacht besteedde aan zijn optreden nam hij voor lief.

Synesthesie
In 2003 hield Corine Voet voor de nrc een uitgebreid interview met Hettinga bij het verschijnen van Platina de zee. Ze refereerde daarbij aan de opmerkelijke aandacht voor licht en kleur in Hettinga’s oeuvre, mede bepaald door zijn synesthetische aanleg. Hettinga had daarover in 2001 in Antwerpen gesproken in een van de zeldzame voordrachten die hij heeft gegeven over zijn poëzie en over zichzelf, ‘Een chronisch geval van synesthesie’, kort daarna opgenomen in het Vlaamse literair tijdschrift Revolver. Hij vergeleek daarin zijn situatie met die van Borges. Tegen Voet verklaarde hij: ‘Bij alles wat ik hoor, ruik, voel, heb ik een beeld en een kleur. Dat heeft niets met goede of slechte ogen te maken, het zit in je hoofd.’

Optredens in combinatie met muziek
Hettinga gaf ook voordrachten als onderdeel van allerlei soorten muziekprogramma’s. Speciale vermelding verdient het jazzensemble Breed Freed, waarin hij zelf saxofoon speelde. Op aansporing van Bouke Oldenhof trad Hettinga vanaf november 1991 op met het avondvullende programma Hotelkeamers eigen, waarin voordrachten en omlijstende tekst werden gecombineerd met muziek van een band. Daaruit ontstond in de loop der tijd het zeven man sterke Breed Freed. Musiceren en spelen in de band beschouwde hij als zijn ‘nocht en wille’ – zijn grootste plezier. Samen met de Angolese percussionist en gitarist Basile Maneka Lukadi, die ook in Breed Freed speelde, maakte Hettinga in 1997 een programma onder de titel De dood, het lied, het paard. Hij droeg daarin onder meer ‘It faderpaard’ voor en Maneka Lukadi zong traditionele dodenliederen in zijn moedertaal Kikongo.

Vertalingen
Al in de jaren zeventig werkte Hettinga aan zijn gedicht ‘De blauwe hauk fan Wales’ (gepubliceerd in 1992) waarin naar het werk van Dylan Thomas wordt verwezen. Hettinga zei later dat het visuele en beeldende van Thomas’ werk hem erg aansprak. Maar ook diens stijl van voordragen raakte hem. Van Thomas bezat hij een aantal elpees met voordrachten van eigen werk, die hij had gekocht tijdens een vakantie in Wales midden jaren zeventig, waar hij de sporen van de dichter volgde. Naar verluidt werden de elpees vaak gedraaid. Zijn vertaling van Thomas’ ‘Fern Hill’ was een vast onderdeel van zijn optredens begin jaren negentig. Verder moet hier het werk van Derek Walcott genoemd worden. Diens epische en beeldende poëzie en zijn speciale positie in de Engelse literatuur vonden weerklank bij Hettinga. In een artikel in Hjir citeerde hij met instemming Joseph Brodsky, die recensenten bekritiseert die Walcott als streektaalschrijver proberen af te doen.

Dichter bij officiële gelegenheden
Tsjêbbe Hettinga wilde absoluut niet gezien worden als ambassadeur van Fryslân. Hij ging voor zijn eigen taalkunstenaarschap, dat toevallig in het Fries was gevormd. Bij het al eerder aangehaalde radio-interview voor de vrt in 2010 merkte de interviewster op dat ze niets over Fryslân wist en ze vroeg hem in een paar woorden haar Frieslandgids te zijn. ‘Nou, eh, ik heb geen belangen in de Friese vvv, dus ik denk dat ik u teleur moet stellen’, wimpelde hij het verzoek af. Dat neemt niet weg dat Hettinga steeds vaker de rol op zich nam van dichter bij officiële gelegenheden. Hij honoreerde verzoeken van de kant van het provinciaal bestuur om op te treden op Friesland Day in New York in 2009 en bij de opening van het nieuwe Friese provinciehuis in 2012. Ook had hij een belangrijke rol in de aanloop naar Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018 met zijn optreden bij de presentatie van het eerste bidbook.

Bundel De ring fan Gyges
Op de harde schijf van Hettinga’s computer stond na zijn overlijden de volledig afgeronde tekst van zijn achtste Friese bundel, getiteld De ring fan Gyges: vijf nieuwe en zes eerder gepubliceerde gedichten. Voor de volgers van Hettinga’s werk zullen de vijf nieuwe gedichten zijn uitzonderlijke klasse als dichter bevestigen. Op uitermate beeldende wijze komen de thema’s van hartstocht, levenslust, dood en de zoektocht naar het licht erin samen.

Terugkeer naar Burgwerd
Bij de al bekende gedichten in De ring fan Gyges valt het gedicht ‘Lytse jonge’ op, eerder gepubliceerd onder de titel ‘It doarp Always Ready’.  Het lange gedicht speelt in Burgwerd in de jaren vijftig. Hettinga oogstte daarmee veel succes op Poetry International in 2001; een voor elke toehoorder herkenbare strofe keert er steeds in terug: ‘Jonge, lytse jonge,/ Rop my, / Rop my werom, werom.’ Het is in Hettinga’s oeuvre een van de gedichten die het sterkst zijn gehechtheid aan Burgwerd tot uitdrukking brengen. Bij het samenstellen van De ring fan Gyges had de dichter dit gedicht de plaats toebedacht van slotgedicht. Met het verschijnen van zijn verzameld werk Het vaderpaard / It faderpaard is het nu ook het afsluitende gedicht van zijn hele gebundelde oeuvre geworden – als het ware de echo van een dichtregel van Obe Postma, die de kerktoren van zijn geboortedorp na zijn dood laat zeggen: ‘by my is er weikomd en by my komt er wer’ / ‘bij mij is hij vandaan gekomen en bij mij komt hij terug’. In april 2017 werd dit op symbolische wijze concreet gemaakt bij de restauratie van de kademuren van de dorpsvaart in Burgwerd: Tsjêbbe Hettinga’s dichtregel ‘Jonge, lytse jonge,/ Rop my, / Rop my werom, werom’ is daarop aangebracht.

 

Meer informatie: Sirkwy.frl

‘Het weidse landschap, de wind, de zee en de wolken krijgen stem op een manier die sinds Een winter aan zee van Adriaan Roland Holst in ons land niet meer was vernomen.’

Piet Gerbrandy – De Volkskrant